Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zij·tas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zijtas zijtassen
verkleinwoord zijtasje zijtasjes

Zelfstandig naamwoord

de zijtasv / m

  1. een tas die aan de zijkant van een fiets of motor hangt
    • Ik liep dus door de Lange Bisschopstraat. Daar stonden twee vrouwen een praatje te maken. De ene leunde op een damesfiets met een leeg kinderzitje en een uitpuilende zijtas. Gewone vrouwen zo te zien, maar zij spraken Frans en wel op een Franse manier. Even verderop bleek bovendien een nieuwe boekhandel te zijn geopend. [2] 
    • Bij mij wekken dromen ook vaak dit soort verbazing. Ik heb een hekel aan rugzakken en prefereer een zijtas, hoe zwaar die ook wordt. Maar niet lang geleden droeg ik 's nachts welgemoed een rugzak, volgepakt in het barre landschap. [3] 

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Koos van Zomeren En Freddy Rikken 16 maart 1991 De ongekozen burgemeester
  3. NRC Frans van Hasselt 11 december 1997 Omgekeerd dromen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be