ziekenhuisverpleging

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ken·huis·ver·ple·ging
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenhuisverpleging ziekenhuisverplegingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de ziekenhuisverplegingv

  1. de gegeven verpleging in een ziekenhuis
    • Er werd slechts acht uur aan ziekenhuisverpleging vergoed. 
  2. het geheel aan verplegers in een ziekenhuis
    • De ziekenhuisverpleging ging een dagje uit. 
Vertalingen

Gangbaarheid