Een ziekenhuiskamer.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ken·huis·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenhuiskamer ziekenhuiskamers
verkleinwoord ziekenhuiskamertje ziekenhuiskamertjes

Zelfstandig naamwoord

de ziekenhuiskamerv / m

  1. (medisch) een kamer in een ziekenhuis
    • Vaak liggen patiënten met tweeën of vieren op een ziekenhuiskamer. 

Gangbaarheid