Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ken·huis·arts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenhuisarts ziekenhuisartsen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de ziekenhuisartsm

  1. (medisch) (beroep) een medicus die verbonden is aan een ziekenhuis
    • Maar liefst 62 procent van de respondenten met ziekenhuiservaring beoordeelt de deskundigheid van de ziekenhuisarts met een acht of hoger. 

Gangbaarheid