ziekenhuisapotheker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zie·ken·huis·apo·the·ker
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van ziekenhuis en apotheker
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ziekenhuisapotheker | ziekenhuisapothekers |
verkleinwoord | ziekenhuisapothekertje | ziekenhuisapothekertjes |
Zelfstandig naamwoord
de ziekenhuisapotheker m
- (beroep) (medisch) een apotheker in een ziekenhuis die zorg draagt voor de geneesmiddelverstrekking in een ziekenhuis.
- De ziekenhuisapotheker werd geassisteerd door de apothekersassistent.
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'ziekenhuisapotheker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.