ziekenhuisapotheker

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zie·ken·huis·apo·the·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ziekenhuisapotheker ziekenhuisapothekers
verkleinwoord ziekenhuisapothekertje ziekenhuisapothekertjes

Zelfstandig naamwoord

de ziekenhuisapothekerm

  1. (beroep) (medisch) een apotheker in een ziekenhuis die zorg draagt voor de geneesmiddelverstrekking in een ziekenhuis.
Verwante begrippen

Gangbaarheid