zender
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zen·der
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van zenden met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zender | zenders |
verkleinwoord | zendertje | zendertjes |
Zelfstandig naamwoord
- iemand die iets zendt, verstuurt of doet toekomen
- (techniek) toestel dat elektromagnetische golven uitstraalt
- (media) bedrijf dat een zender [2] gebruikt om radio- of televisieprogramma's om te roepen
Verwante begrippen
- [1] mannelijke vorm van zendster
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
2.
Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord
Werkwoord
vervoeging van |
---|
zenderen |
zender
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zenderen
- Ik zender.
- gebiedende wijs van zenderen
- Zender!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zenderen
- Zender je?
Gangbaarheid
- Het woord zender staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zender" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.