Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zelf·be·spie·ge·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zelfbespiegeling zelfbespiegelingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

zelfbespiegeling v

  1. beschouwing van zichzelf, bezinning op zichzelf
    • De auteur verloor zich in een lange zelfbespiegeling. 

Gangbaarheid