zegsman
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zegs·man
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘bron van informatie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1654 [1]
- samenstelling van zeg ww en man met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zegsman | zegslieden zegslui zegsmannen |
verkleinwoord | zegsmannetje | zegsmannetjes |
Zelfstandig naamwoord
de zegsman m
- (beroep) persoon die in naam van een organisatie of een persoon het woord voert
- Volgens de zegsman van Shell was er geen sprake van olievervuiling.
Vertalingen
1. persoon die in naam van een organisatie of een persoon het woord voert
Gangbaarheid
- Het woord zegsman staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zegsman" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
80 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "zegsman" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be