Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zak·hor·lo·ge
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zakhorloge zakhorloges
verkleinwoord zakhorlogetje zakhorlogetjes

Zelfstandig naamwoord

het zakhorlogeo

  1. een uurwerk bedoeld om op zak te dragen
    • In de negentiende eeuw was een gouden zakhorloge een statussymbool. 

Meer informatie

Gangbaarheid