Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zak·geld
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zakgeld
verkleinwoord zakgeldje zakgeldjes

Zelfstandig naamwoord

het zakgeldo

  1. een hoeveelheid geld die een jongere per week of maand van zijn of haar ouders ontvangt om vrij te besteden
    • Wanneer krijg ik eens wat meer zakgeld? 
     En ik had al drie weken geen zakgeld gekregen. Ze werd natuurlijk meteen chagrijnig toen ik over geld begon.[1]
     Ze was ook weer begonnen met zakgeld, ik kon zowel flipperen als twee keer per week naar de bioscoop gaan.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1
    Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044632767
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be