zakenreiziger
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- za·ken·rei·zi·ger
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van zaak en reiziger met het invoegsel -en-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zakenreiziger | zakenreizigers |
verkleinwoord | zakenreizigertje | zakenreizigertjes |
Zelfstandig naamwoord
de zakenreiziger m
- (beroep) iemand die voor zijn werkgever regelmatig reist
- Dit restaurant is altijd populair geweest bij zakenreizigers.
Gangbaarheid
- Het woord zakenreiziger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.