Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • za·ken·kan·toor
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zakenkantoor zakenkantoren
verkleinwoord zakenkantoortje zakenkantoortjes

Zelfstandig naamwoord

het zakenkantooro

  1. een gebouw dat bedoeld is om een organisatie te huisvesten, die diensten verleent in verzekeringen of bankzaken
    • Hier was vroeger een zakenkantoor. 

Gangbaarheid