zaaisel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- zaai·sel
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van zaaien met het achtervoegsel -sel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zaaisel | zaaisels |
verkleinwoord | zaaiseltje | zaaiseltjes |
Zelfstandig naamwoord
het zaaisel o
- het reeds gezaaide zaad
- Het zaaisel nestelde zich in de grond.
Gangbaarheid
- Het woord zaaisel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zaaisel" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be