Nederlands

 
rode zaadrok van de Taxus
Uitspraak
Woordafbreking
  • zaad·rok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zaadrok zaadrokken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de zaadrokm

  1. (plantkunde) een vlezig (vruchtachtig) omhulsel of aanhangsel van een zaad
Synoniemen

Gangbaarheid

60 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen