Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wit·goed·be·zor·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord witgoedbezorger witgoedbezorgers
verkleinwoord witgoedbezorgertje witgoedbezorgertjes

Zelfstandig naamwoord

de witgoedbezorgerm

  1. (beroep) iemand die witgoed bezorgd bij kopers
    • De witgoedbezorger was te laat met het afleveren van de wasmachine. 

Gangbaarheid