Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wist

Werkwoord

vervoeging van
weten

wist

  1. enkelvoud verleden tijd van weten
    • Ik wist. 
    • Jij wist. 
    • Hij, zij, het wist. 
     Niemand wist wat dat blauwe licht was geweest, misschien statische energie van de storm of een bolbliksem?[1]
     Alle anderen bij de bouw wisten tenslotte dat hij Noors was — hoezeer hij zich ook had verzweedst, zoals ze deze mengtaal hadden genoemd onder de spoorwegarbeiders op de Hardangervidda, zodra hij zijn mond opende wist je meteen dat hij Noors was.[2]
vervoeging van
wissen

wist

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wissen
    • Jij wist. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wissen
    • Hij wist. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van wissen
    • Wist! 

Bijvoeglijk naamwoord

wist

  1. onverbogen vorm van de overtreffende trap van wis

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be