Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wijk uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitwijken

wijk uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwijken
    • Ik wijk uit. 
  2. gebiedende wijs van uitwijken
    • Wijk uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitwijken
    • Wijk je uit? 


Gangbaarheid