Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wie·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wiegen
wiegde
gewiegd
zwak -d volledig

Werkwoord

wiegen

  1. overgankelijk zachtjes heen en weer bewegen, gewoonlijk om een zuigeling in slaap te brengen
    • Het kindje werd zachtjes gewiegd onder het zingen van een slaapliedje. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de wiegenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wieg

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Duits

Uitspraak

Werkwoord

wiegen

  1. wegen
  2. wuiven


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

wiegen

  1. een kind in een wieg heen en weer bewegen
Afgeleide begrippen
Overerving en ontlening