wiegeling
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- wie·ge·ling
Woordherkomst en -opbouw
- naamwoord van handeling van wiegelen met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wiegeling | wiegelingen |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de wiegeling v
- jong kind dat nog in de wieg ligt
- schommeling, deining
Synoniemen
- [1] wiegekind
Verwante begrippen
- [1] zuigeling
Gangbaarheid
- Het woord wiegeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wiegeling" herkend door:
56 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be