Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wieg
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kinderledikant’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wieg wiegen
verkleinwoord wiegje wiegjes

Zelfstandig naamwoord

de wiegv / m

  1. (meubel) een bedje voor een pasgeboren zuigeling, vaak met een hemel van fijn gaas en soms met de mogelijkheid het kind zachtjes heen en weer te bewegen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • aan de wieg staan van
betrokken zijn, verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van iets nieuws
Maar maakt ook duidelijk dat het museum altijd een belangrijke rol heeft gespeeld in het archeologisch onderzoek en aan de wieg heeft gestaan van de professionele archeologie in Nederland - met Reuvens als voortrekker.[3]
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wiegen

wieg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wiegen
    • Ik wieg. 
  2. gebiedende wijs van wiegen
    • Wieg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wiegen
    • Wieg je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Verwijzingen