Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • we·ven
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘draden e.d. dooreenvlechten’ voor het eerst aangetroffen in 1240.[1]
  • [1] erfwoord: Middelnederlands wēven (sterk klasse 5), ontwikkeld uit Oergermaans *weban-, bij Indo-Europees *u̯ebʰ- ‘weven, vlechten’, waartoe ook behoren Tochaars A wäp- ~ B wāp- ‘weven’, Albanees vej ‘ik weef’, Oudgrieks hyphaínein ‘weven’ en Perzisch bāftan ‘weven’.[2] Evenals Nederduits weven, Duits weben en Fries weve, weevje.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
weven
weefde
geweven
gemengd volledig

Werkwoord

weven

  1. overgankelijk (kleding) (textiel) een weefsel vervaardigen door lengte- en dwarsdraden in elkaar rechthoekig te vlechten
  2. schrijfwijze voor weiven ‘heen en weer bewegen, zwaaien’
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Middelnederlands

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
wēven waf waven geweven
 klasse 5  volledig   

Werkwoord

wēven [1]

  1. weven
    «Soe wevet ute haren buke net,
    dar soe die vlieghen mede let.»[2]
    Zij [de spin] weeft uit haar buik een web, waarmee zij vliegen vangt.
  2. zich inspannen
  3. beramen

Verwijzingen