Nederlands

 
werkvertrek
Uitspraak
Woordafbreking
  • werk·ver·trek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord werkvertrek werkvertrekken
verkleinwoord werkvertrekje werkvertrekjes

Zelfstandig naamwoord

het werkvertreko

  1. ruimte (in een gebouw) waarin men arbeidt
     Hij opende de deur naar zijn werkvertrek.[2]
     Het Mauritshuis ligt naast het werkvertrek van de premier, het zogenoemde Torentje aan het Binnenhof. Gordenker noemde het jammer dat Rutte niet even over het bruggetje is gelopen om zich te informeren. De premier erkende later op de dag dat het voorbeeld ongelukkig uitpakte.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij  , ISBN 9789023479925
  3.   Weblink bron “Directeur Mauritshuis weerlegt kritiek, Rutte krabbelt terug” (21-01-2018), NOS