werkadres
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- werk·adres
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | werkadres | werkadressen |
verkleinwoord | werkadresje | werkadresjes |
Zelfstandig naamwoord
het werkadres o
- het adres waarop iemand de werkzaamheden van diens baan of opdracht verricht