Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·trek·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wegtrekker wegtrekkers
verkleinwoord wegtrekkertje wegtrekkertjes

Zelfstandig naamwoord

de wegtrekkerm

  1. iets of iemand die naar elders vertrekt
  2. toestand waarin je dreigt flauw te vallen of niet lekker wordt
     Ik zou het never nooit doen. Iedereen die ik sprak, kreeg het na een minuut of 10 ineens benauwd. Ik zou al vooraf die wegtrekker hebben.[2]
     Zij knippert namelijk veelvuldig met haar ogen, en soms lijkt het alsof ze een wegtrekkertje krijgt.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Gudo Tienhooven
    “Weg telefoongeheim: Joop heeft Grindr, Linda Candy Crush” (11-01-2017), Tubantia
  3.   Weblink bron “Frisse koppies” (28/05 /2010), HP de Tijd