Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • weg·sle·pen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

wegslepen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wegslepen
sleepte weg
weggesleept
zwak -t volledig
  1. door slepen iets of iemand van een plaats verwijderen
  2. (verkeer) door slepen een voertuig, vaartuig e.d. van een (niet-toegestane) plaats naar een andere plaats brengen
    • Als je je auto hebt geparkeerd op een plaats waar dat niet mag, heb je grote kans dat de politie je auto wegsleept. 
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
zorgen dat iets met heel veel moeite en op het laatste moment toch lukt terwijl het daarvoor dreigde te mislukken
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen