Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • week·dag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord weekdag weekdagen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de weekdagm

  1. (tijdrekening) een doordeweekse dag en kan betreffen maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag
    • Op een weekdag moet ik werken. 
Antoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be