Engels

Uitspraak
vervoeging
onbepaalde wijs to  wean 
he/she/it  weans 
verleden tijd  weaned 
voltooid
deelwoord
 weaned 
onvoltooid
deelwoord
 weaning 
gebiedende wijs  wean 

Werkwoord

wean

  1. spenen
    «The child was weaned after almost a year.»
    Het kind werd na bijna een jaar gespeend.
  2. afgewennen, ontwennen
    «It will be hard to wean the economy from its dependence on oil.»
    Het zal moeilijk zijn de economie te ontwennen van haar afhankelijkheid van olie.