warmer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- war·mer
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van warmen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | warmer | warmers |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de warmer m
- een voorwerp waarmee men iets kan opwarmen of warm houden
Hyponiemen
- bedwarmer, beenwarmer, bodywarmer, bordenwarmer, eierwarmer, flessenwarmer, handwarmer, kniewarmer, neuswarmer, oorwarmer, schotelwarmer
Vertalingen
1.
Bijvoeglijk naamwoord
warmer
- onverbogen vorm van de vergrotende trap van warm
- ▸ Om te proberen wat warmer te worden pakte ik het grondzeil van mijn tent en wikkelde dit een paar keer als een cocon om mijn slaapzak heen.[2]
Gangbaarheid
- Het woord warmer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "warmer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be