Engels

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
wait waits

wait

  1. het (proces van) wachten
vervoeging
onbepaalde wijs to  wait 
he/she/it  waits 
verleden tijd  waited 
voltooid
deelwoord
 waited 
onvoltooid
deelwoord
 waiting 
gebiedende wijs  wait 

Werkwoord

wait

  1. wachten; op dezelfde plaats of in dezelfde situatie blijven tot iemand komt of iets gebeurt.