wachtkamer
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: wachtkamer (hulp, bestand)
- IPA: / ˈwɑxtkamər / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- wacht·ka·mer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van wacht ww en kamer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | wachtkamer | wachtkamers |
verkleinwoord | wachtkamertje | wachtkamertjes |
Zelfstandig naamwoord
- ruimte of vertrek voor wachtenden, bijvoorbeeld bij een arts of op een station
- De wachtkamer was propvol.
- hoeveelheid personen die zich in een wachtkamer bevinden
- ▸ Vertel verder over wat je familierecht noemt. Wordt er van mij ook verwacht dat ik me daarmee bezighoud?
„Ja, absoluut, op maandag, neem ik aan. Je krijgt de helft van degenen die ik anders zou hebben gehad, allebei een halve wachtkamer.”[1]
- ▸ Vertel verder over wat je familierecht noemt. Wordt er van mij ook verwacht dat ik me daarmee bezighoud?
Vertalingen
1. ruimte of vertrek voor wachtenden, bijvoorbeeld bij een arts of op een station
Gangbaarheid
- Het woord wachtkamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "wachtkamer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044633535
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Nedersaksisch
Zelfstandig naamwoord
wachtkamer
Veluws
Zelfstandig naamwoord
wachtkamer