waarzeg
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- waar·zeg
Werkwoord
vervoeging van |
---|
waarzeggen |
waarzeg
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waarzeggen
- Ik waarzeg.
- gebiedende wijs van waarzeggen
- Waarzeg!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waarzeggen
- Waarzeg je?