Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • waai
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kolk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1139 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord waai
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de waaim [2]

  1. windvlaag
  2. kruin van een boom
  3. loof van groentes
  4. zeil van een molen
  5. drukke beweging
  6. kolk die ontstaan is na een dijkbreuk

Werkwoord

vervoeging van
waaien

waai

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waaien
    • Ik waai. 
  2. gebiedende wijs van waaien
    • Waai! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waaien
    • Waai je? 

Gangbaarheid

Verwijzingen