waai
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- waai
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘kolk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1139 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | waai | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- windvlaag
- kruin van een boom
- loof van groentes
- zeil van een molen
- drukke beweging
- kolk die ontstaan is na een dijkbreuk
Werkwoord
vervoeging van |
---|
waaien |
waai
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waaien
- Ik waai.
- gebiedende wijs van waaien
- Waai!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van waaien
- Waai je?
Gangbaarheid
- Het woord waai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.