Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vrij·par·tij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vrijpartij vrijpartijen
verkleinwoord vrijpartijtje vrijpartijtjes

Zelfstandig naamwoord

de vrijpartijv

  1. de liefde bedrijven met een partner
    • Een vrijpartij als de kinderen 's morgens voor de televisie zitten heet in België samsonseks. 
    • En wat is er mooier dan een orgasme in de wolken? Met onder je de Alpen of een prachtige zee of oceaan. En dan ook nog met iemand die je niet zo goed kent. Spannend toch? Dat is toch iets anders dan de verplichte vrijpartij met je wettige uit zijn muil ruftende jeugdliefde met wie je in het piepende Ikea-bed in die suffe doorzonwoning in Hoofddorp al meer dan vijfentwintig jaar geeuwend dezelfde gymnastische herhalingsoefeningen doet. Cockpitseks met loeiende straalmotoren vlak achter je. Ik had het ook opgeschreven. [2] 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Youp van 't Hek 14 oktober 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be