Nederlands

voorzang (introïtus) door een voorzanger
Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·zang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorzang voorzangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de voorzangm

  1. (religie) een lied dat gezongen wordt voordat de mis is begonnen
  2. (religie) een half vers van een berijmde psalm, voorafgaand aan de andere verzen
  3. (muziek) gezang van iemand die voorzingt en zo een groep van zangers leidt
    • De bijhorende muziek is geboren uit de behoefte om de teksten te overwegen en te heroverwegen in een gemeenschap. Je hebt de voorzang, die gevolgd wordt door een antwoord of responsorium. Letterlijk een herhaling.[2] 
    • 'Maar kanaries kweken, is een hobby die een grote inzet vraagt. Je hebt er eigenlijk elke dag werk aan: kweken, opleiden, voorbereiden voor wedstrijden... En je moet elk jaar opnieuw beginnen, want enkel jonge vogels mogen aan de wedstrijden deelnemen. De goede oude vogels worden bewaard om te kweken of voor de voorzang.'[3] 
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen