Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·uit·be·taal·de

Werkwoord

vervoeging van
vooruitbetalen

vooruitbetaalde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van vooruitbetalen
    • ... dat ik vooruitbetaalde. 
    • ... dat jij vooruitbetaalde. 
    • ... dat hij, zij, het vooruitbetaalde. 
  2. verbogen vorm van vooruitbetaald, voltooid deelwoord van vooruitbetalen