Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voort·sle·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
voortslepen
sleepte voort
voortgesleept
zwak -t volledig

Werkwoord

voortslepen

  1. overgankelijk slepend doen voortbewegen
    • Het schip werd voortgesleept door twee krachtige sleepboten. 
  2. wederkerend zich ~: zich met grote moeite voortbewegen
    • Uitgeput en verzwakt door de dorst sleepte hij zich voort naar de oase. 

Gangbaarheid