Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·to·neel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voortoneel voortonelen
verkleinwoord voortoneeltje voortoneeltjes

Zelfstandig naamwoord

het voortoneelo

  1. het voorste gedeelte van een toneel
     Op het voortoneel stonden negen marmeren bustes van onsterfelijke componisten en dramaturgen wier werk hier mogelijk zou worden opgevoerd.[1]
     Maar Paderewski was niet van plan het concert te beëindigen in zo'n sfeer van nostalgie, want toen deze moeilijke en heerlijke muziek eindigde, stapte hij naar het voortoneel en zei: 'In die droevige jaren toen ik als balling door de wereld zwierf en in de hoofdsteden die ik bezocht voor Polens vrijheid pleitte, was het voor in het buitenland optredende Poolse pianisten gebruikelijk om in ons programma de twee heerlijke polonaises opus 40 op te nemen, want wij beschouwden ze als een kort bestek van onze geschiedenis: eerst het glorieuze verleden en dan de langdurige smart van de nederlaag.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1 “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073