Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·lees·ver·haal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorleesverhaal voorleesverhalen
verkleinwoord voorleesverhaaltje voorleesverhaaltjes

Zelfstandig naamwoord

het voorleesverhaalo

  1. een opgeschreven geschiedenis die geschikt is om voorgelezen te worden
     In je pyama naar de kinderopvang en daar ontbijten. En voor nog meer lekkere trek eerst een voorleesverhaal. Bakker Marcel Stroet bezorgde dinsdagmorgen zowel het een als het ander.[1]
     De bedoeling van dit boek is hierbij behulpzaam te zijn. In de vele lees- en voorleesverhalen en de korte documentaties wordt iets van de oorsprong en de viering van onze jaarfeesten belicht.[2]
  2. een opgeschreven geschiedenis die geschikt is om naar te luisteren
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Peter Zandee
    “Bakker Stroet leest voor bij BonBini (met video)” (29-01-13,), Tubantia
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), p. 7