Nederlands

 
voordek
Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·dek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voordek voordekken
verkleinwoord voordekje voordekjes

Zelfstandig naamwoord

het voordeko

  1. (scheepvaart) dek voor de kajuit
    • De mariniers voeren al flipperend een 15 meter lange, uitschuifbare paal –met haak en treden– mee. 3.19 uur. Aan bakboord richten ze het gevaarte op uit het water. Met een zacht ”klonggg” haakt de paal zich vast op het voordek van de Sir Tristram. Een zoeklicht vanaf de brug glijdt over het water. Onraad? De mariniers houden hun adem in. Even later dooft het licht weer. Loos alarm. [3] 
    • Een jongen als Carlo Huisman staat voor het eerst in zijn leven op het voordek en is nu al een wereldtopper.” De achterstand in het klassement van 10 punten op koploper Dongfeng is dan ook niet onoverbrugbaar, denkt Bekking. ,,We kunnen weer omhoog kijken.” [4] 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen