Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·bindt

Werkwoord

vervoeging van
voorbinden

voorbindt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbinden
    • ... dat jij voorbindt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorbinden
    • ... dat hij voorbindt.