Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·be·schikt·heid
Woordherkomst en -opbouw
afleding voorbeschikt met het achtervoegsel -heid
enkelvoud meervoud
naamwoord voorbeschiktheid voorbeschiktheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de voorbeschiktheidv [1]

  1. het vooraf onontkoombaar bepaald zijn van wat het lot van iets of iemand is
    • Praten in dat soort termen, schrijft Halsema, „devalueert mensen tot de kleur van hun huid en ontdoet hen van hun goede en slechte intenties: enkel door wit te zijn is er een racistische voorbeschiktheid, nederigheid jegens de zwarte medemens is de enige juiste houding”. [2] 
    • De geheel onönderwezene weet slechts niets. Wy, wel onderwezenen, weten verkeerd. Door onze vermeende kennis werden wy op valsch spoor geleid. Zeer spoedig berusten we uit moedeloosheid of vermoeienis in die voorbeschiktheid tot dwaling. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen