voorbereidde
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- voor·be·reid·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
voorbereiden |
voorbereidde
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van voorbereiden
- ... dat ik voorbereidde.
- ... dat jij voorbereidde.
- ... dat hij, zij, het voorbereidde.
- ... dat ik voorbereidde.