Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • volks·re·ge·ring
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord volksregering volksregeringen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de volksregeringv [1]

  1. regering die bestaat uit leden van het 'gewone' volk
     `Neem me niet kwalijk, meneer,' zei hij, 'dat ik u niet meteen de titel heb gegeven waaronder u zich liet aandienen, maar u weet dat we onder een volksregering leven en ik ben een vertegenwoordiger van de belangen van het volk.[2]
     Het rumoer klinkt tot in de raadszaal van het stadhuis, waar leden van de nieuwe volksregering bijeenzitten om een voorlopige constitutie te ontwerpen.[3]
Synoniemen


Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen