volheid
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- vol·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | volheid | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de volheid v
- het helemaal gevuld zijn zonder dat er iets ontbreekt; het helemaal perfect zijn
- Donker, somber. Zo zag de kerk van Zwillbrock eruit toen Edgar Jetter haar in 1958 voor het eerst betrad. Maar onder de lagen bruine verf vond hij de kleurrijke barokke kerk terug, die in 1748 was ingewijd. „Inmiddels spiegelt hier de volheid van de hemel weer op aarde neer." [3]
- Die volheid van het leven is mooi. Tegelijk merk ik dat het goed is om soms met een boeddhistische bril naar het leven te kijken. Wat Boeddha 2500 jaar geleden zei, kan nu nog een enorme inspiratiebron zijn." [4]
- ‘Al wie heeft geleefd, weet dat de volheid van het leven niet alleen uit feest maar ook uit kwetsuren bestaat. [5]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord volheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "volheid" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[6] |
Verwijzingen
- ↑ volheid op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Roel Lutkenhaus 10-09-08 Rondleiding door gerenoveerde kerk in Zwillbrock
- ↑ Tubantia 01-03-17 Nuchtere Enschedeër schrijft meditatieboek: ‘Dit helpt als FC Twente verliest’
- ↑ De Standaard 13 APRIL 2018 ‘Vitalisme is onze middelvinger naar de onbestaande goden’
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be