Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • vol·groei·en
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
volgroeien
volgroeide
volgroeid
zwak -d volledig

Werkwoord

volgróeien

  1. volwassen worden, ontwikkelen, rijpen
    • Het lichaam volgroeit en wordt geslachtsrijp. 
    • Over twee jaar zijn de plantjes volgroeid. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
volgroeien
groeide vol
volgegroeid
zwak -d volledig

Werkwoord

vólgroeien

  1. vullen door middel van groei
    • De vijver is volgegroeid met riet en waterplanten. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be