volbrachten
- Geluid: volbrachten (hulp, bestand)
- vol·brach·ten
vervoeging van |
---|
volbrengen |
volbrachten
- meervoud verleden tijd van volbrengen
- Wij volbrachten.
- Jullie volbrachten.
- Zij volbrachten.
- Wij volbrachten.
vervoeging van |
---|
volbrengen |
volbrachten