Nederlands

 
voetvolk
Uitspraak
Woordafbreking
  • voet·volk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voetvolk
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het voetvolko

  1. (militair) militairen die te voet vechten
  2. (informeel), (maatschappij) het gewone, gemene volk
    • Net als in de gewone wereld stond het luizenleven van de bazen in sterk contrast met de barre omstandigheden waarin het voetvolk zich bevond. Die spenderen hun tijd in cellen zonder water, ventilatie of daglicht.[3] 
    • Ik wil het daarom in deze eerbiedwaardige behuizing nog maar eens stellen: als je je boven het voetvolk wil verheffen door een kalasjnikov op te pakken, dan moet je gaan. Ik zie geen juridische gronden om ze dan tegen te houden. Dus waarom zouden we dat doen.'[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen