vloerplank
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: vloerplank (hulp, bestand)
Woordafbreking
- vloer·plank
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | vloerplank | vloerplanken |
verkleinwoord | vloerplankje | vloerplankjes |
Zelfstandig naamwoord
- (bouwkunde) een van de planken die een houten vloer maken
- ▸ De nieuwe eigenaren van een kasteel in de Franse Alpen keken vreemd op toen ze bij een renovatie de vloerplanken vervingen. Op de onderkant van de vloerdelen stonden allerlei teksten geschreven.[2]
- ▸ Consumenten moeten in de winkel in één oogopslag kunnen zien of het tuinmeubulair, de schutting of de vloerplanken gemaakt zijn van ’goed’ of ’fout’ hout.[3]
Vertalingen
1. een van de planken die een houten vloer maken
Gangbaarheid
- Het woord vloerplank staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Dagboek gevonden op vloerplanken Frans kasteel, vol met overspel en moord” (04-06-2018), NOS
- ↑ Weblink bron “CDA en VVD blijven bij Europese aanpak illegaal hout” (26 januari 2005), Reformatorisch Dagblad