Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlie·gen·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vliegendeur vliegendeuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vliegendeurv / m

  1. gaas dat insecten tegenhoudt en de deuropening afsluit
    • Dieven pleegden, met wisselend succes, een reeks inbraken in de Oudenaardse deelgemeenten Welden en Mater. Ook nadat zij om 3.20 uur in de Vogelzang betrapt werden door de bewoonster deden de daders vrolijk verder, zij werden om 4.25 uur weer opgemerkt in Meerhem. In de Vogelzang maakten de inbrekers een gat in een vliegendeur waarop de bewoonster wakker werd en de daders gingen lopen. [1] 
    • De vliegen streken in grote zwermen neer op ons terras. Ze hechten zich vast aan de vliegendeur en dringen onze huizen binnen. [2] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

72 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. De Standaard 22 JUNI 2007 Reeks inbraken
  2. De Standaard 13 JULI 2009 (krv) Vliegenplaag in Kortemark
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be