Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlek
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘smet’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord vlek vlekken
verkleinwoord vlekje vlekjes

Zelfstandig naamwoord

de vlekv / m

  1. een vieze plek
    • Er zat een vlek op zijn nieuwe broek. 
  2. o gehucht
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
vlekken

vlek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlekken
    • Ik vlek. 
  2. gebiedende wijs van vlekken
    • Vlek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vlekken
    • Vlek je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • vlek

Zelfstandig naamwoord

vlek monbezield

  1. het slepen
  2. (verkeer) aanhanger
  3. (sport) sleeplift; een mechaniek waarmee skiërs de berg opgesleept worden
Verbuiging
Synoniemen
  1. vlečení o
  2. návěs monbezield, přívěs monbezield
Verwante begrippen
Paroniemen

Meer informatie

Verwijzingen